Rechtbank Overijssel, locatie Almelo
Zitting 16 september 2015
Zaaknummer ZWO 15 / 838 BESLU PRM
Inzake Castilla Perez-Martin Cabello en 19 anderen / Burg. Haaksbergen
Mr. Van Eck en ik hebben vooraf collegiaal overleg met elkaar gehad en de onderhavige casus en deze zitting met elkaar besproken. We willen voorkomen dat uw rechtbank vandaag twee keer het zelfde verhaal moet horen in andere bewoordingen. Daarbij komt dat bijna alles al schriftelijk aan uw rechtbank is voorgelegd. Het pleidooi en de overige argumenten van mr. Van Eck, namens zijn drie cliënten, dient dan ook als door mij, namens mijn cliënten, als hier woordelijk herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Niet al mijn cliënten zijn er vandaag. Er zijn slachtoffers die de confrontatie met de feiten in een rechtszaal (nog) niet aankunnen. Daarvoor ligt hetgeen op zondag 28 september 2014 gebeurde nog te vers in het geheugen. Wat een leuk evenement moest worden, liep uit op een drama. Er vielen als gevolg van het ongeval met de Monstertruck maar liefst drie doden en vele gewonden.
In mijn aanvullend beroep van 30 juni 2015 heb ik verwezen naar het door mij op 20 april 2015 namens 18 cliënten ingediende beroepschrift. Op 21 april 2015 is door mij eveneens beroep ingesteld namens B. ten Have en O. Lukkien, beide wonende te Haaksbergen. Bedoeld is dat het aanvullende beroep van 30 juni 2015 geldt voor al mijn cliënten die bij uw rechtbank in beroep zijn gegaan, dus niet alleen voor de 18 in het beroepschrift van 20 april 2015 genoemde cliënten, maar ook voor de in het beroepschrift van 21 april 2015 genoemde cliënten. In totaal is er derhalve beroep ingesteld voor 20 cliënten en geldt het aanvullende beroep van 30 juni 2015 voor al deze 20 cliënten.
Het zijn de slachtoffers die zich vooral afvragen hoe het ongeval toch heeft kunnen gebeuren. Maar ook de vraag hoe een dergelijk ongeval in de toekomst voorkomen kan worden, houdt velen bezig, niet alleen de slachtoffers.
Niemand neemt tot op heden de verantwoordelijkheid van het drama op zich. Ook de gemeente niet. En dat doet velen pijn. Verschrikkelijk veel pijn. Ineens staat je hele leven op de kop. Dan wil je op z’n minst weten hoe dat heeft kunnen gebeuren en wie daarvoor verantwoordelijk zijn. Maar zoals zo vaak als de Mammon in beeld komt, wringt een ieder zich in allerlei bochten om toch maar vooral niet te zeggen dat het aan hem of haar lag; dat er fouten zij gemaakt.
Van een gemeente mogen we verwachten dat die alles doet, wat binnen haar mogelijkheden ligt en wat in regelgeving is vastgelegd, om te voorkomen dat dit soort ernstige ongevallen binnen haar gemeentegrenzen plaatsvindt. Ik wees in de schriftelijke stukken op het grondrecht dat burgers in casu bescherming biedt en op jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie die overheden het bieden van die bescherming feitelijk als verplichting oplegt.
Als een gemeente nalaat bescherming te bieden, hebben slachtoffers het recht daarover bij de gemeente bezwaar te maken en, als men niet tevreden is, bij de rechter daarover in beroep te gaan. Slachtoffers zijn belanghebbende in de zin van art. 1:2 Awb.
Maar wie zijn dan die belanghebbenden in deze zaak? Is dat iemand die lichamelijk letsel heeft, of geldt dat ook voor iemand die (alleen) psychisch letsel heeft? De burgemeester, als bestuursorgaan, sluit die laatste categorie nadrukkelijk uit. Dat betekent concreet dat Dennis Weustink en de heer J.C.R. Kniest, beiden met psychisch letsel geen rechtstreeks belang zouden hebben.
Het zal je als slachtoffer maar gezegd worden. Wat je eigenlijk als burgemeester zegt, is dat jouw letsel niet erkend wordt. In ieder geval voelt dat zo.
Wat ik in zijn algemeenheid mis bij de burgemeester is compassie met de slachtoffers. Dat gemis aan compassie klinkt hard door in de afwijzing van Dennis Weustink en de heer J.C.R. Kniest als slachtoffers. Naast de burgemeester als bestuursorgaan, bestaat er ook nog een burgemeester als burgervader. En met name daar knelt het in de oog van veel van mijn cliënten.
Ten aanzien van het slachtoffer met (alleen) psychisch letsel, durft de burgemeester nog wel een standpunt in te nemen, wat daar dan ook van zij, maar als het gaat om de vraag of de vergunning wel verleend had mogen worden, laat de burgemeester het oordeel over aan de rechter. En neemt de burgemeester feitelijk geen standpunt in. Dan heb ik toch meer respect voor de inmiddels afgetreden burgemeester, die tenminste zei hoe hij er over dacht.
Staat de burgemeester nu wel of niet achter het besluit van zijn voorganger? We weten het niet. De bezwaarschriftencommissie was eerder vernietigend over de onderhavige vergunningverlening, later deed de Onderzoeksraad voor Veiligheid daar nog en schepje bovenop. Ik had nog gehoopt dat de nieuwe burgemeester lef had getoond en het besluit van zijn voorganger, waarvan thans beroep, had ingetrokken ten gunste van het bezwaar van de slachtoffers. Maar het gebeurde tot op heden niet. Nee, de burgemeester zit kennelijk in een, overigens voorstelbare, spagaat en neemt geen standpunt ten gronde in. Wellicht wordt hij hiertoe gedwongen door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Onbegrijpelijk dat de burgemeester – ten koste van de slachtoffers, een aantal heeft het er emotioneel nog altijd zeer moeilijk mee en is mede daarom vandaag ook niet ter zitting aanwezig – na het vernietigende oordeel van zowel de bezwaarschriften-commissie, als de Onderzoeksraad voor Veiligheid, deze procedure nog doorzet. Aan alle kanten is duidelijk dat de gemeente fout zit.
Of is de burgemeester het (achteraf) toch eens met de conclusies van de bezwaarschriftencommissie? De slachtoffers hebben recht op die duidelijkheid. Want als de burgemeester het feitelijk eens is met de bezwaren van de slachtoffers en het eerdere besluit, waartegen beroep, ten gunste van de slachtoffers wil en gaat herzien, dan zitten we hier wellicht voor niets. Reden waarom ik via uw rechtbank verzoek die vraag ook nadrukkelijk aan de burgemeester te richten.
Juridisch inhoudelijk
Geestelijk letsel versus het belanghebbende begrip
Het ingestelde beroep tegen het feit, dat de burgemeester een aantal slachtoffers met uitsluitend geestelijk letsel niet-ontvankelijk heeft verklaard, geldt zowel voor Dennis Weustink, als voor de heer J.C.R. Kniest. Voor zover daaromtrent in de stukken onduidelijkheid is ontstaan, wordt dat hierbij hersteld.
De vraag is, of Dennis Weustink en de heer Kniest als belanghebbende in de zin van de Awb te beschouwen?
Op grond van de gedingstukken staat vast dat Dennis Weustink en de heer Kniest geestelijk letsel hebben opgelopen tijdens en ten gevolge van het monstertruckdrama en daardoor schade hebben geleden.
Dennis was ten tijde van het ongeval een jongetje van 7 jaar en zag zijn beide ouders, die ook pro se in dit geding optreden, zwaar gewond op straat liggen. Hulpeloos en totaal ontredderd moet het jongetje zich hebben gevoeld. Dennis kreeg speltherapie voorgeschreven. Wat er zich allemaal in het hoofdje van Dennis afspeelt is moeilijk te zeggen, evenals wat de toekomstige gevolgen zijn.
De heer Kniest zag als toeschouwer het ongeval gebeuren en hield daar een PTSS aan over. Hij werd in shocktoestand naar het ziekenhuis gebracht en kwam aldaar in foetushouding aan. De heer Kniest ondergaat EMDR therapie.
Op grond van het Taxibus-arrest kunnen Dennis en de heer Kniest beiden als vorderingsgerechtigd worden beschouwd, omdat zij ten gevolge van het Monstertruckdrama shockschade hebben opgelopen.
Bij shockschade geldt het navolgende:
“Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt” (HR 22-02-2002, ECLI:NL:HR:2002: AD5356, r.o. 5.2.)
Dennis Weustink en de heer Kniest voldoen aan al die eisen. Overigens is bij Dennis wel sprake van een affectieve relatie met twee slachtoffers, namelijk zijn ouders. Bij de heer Kniest is daar geen sprake van.
Uit de formulering van de Hoge Raad blijkt evenwel dat een affectieve relatie geen eis is. De hevige schok kan zich met name voordoen als er sprake is van een nauwe (affectieve) band, aldus de Hoge Raad.
Naar de bedoeling van de wetgever biedt art. 106 lid 1, aanhef en onder b, BW (aantasting van de benadeelde in zijn persoon op andere wijze) aldus aan Dennis Weustink en de heer J.C.R. Kniest een wettelijke basis voor vergoeding van (immateriële) schade als gevolg van de door hen ervaren schokkende gebeurtenis.
Dennis Weustink en de heer J.C.R. Kniest zijn ook krachtens artikel 6:107 BW vorderingsgerechtigd voor hun schade. Immers, lid 1 daarvan bepaalt dat, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, die ander tot vergoeding van de schade van de gekwetste verplicht is.
De Parlementaire geschiedenis zegt daarover:
“Het eerste lid stelt voorts buiten twijfel dat het artikel zowel ziet op lichamelijk als op geestelijk letsel. Men denke bij dit laatste bijvoorbeeld aan het geval dat het slachtoffer door een ongeval, waarbij niet hijzelf, maar wel anderen lichamelijk letsel oplopen, dan wel worden gedood, zo hevig wordt geschokt dat hij gedurende geruime tijd niet tot werken in staat is (…).” (MvT Inv., Parl. Gesch. Inv. Boek 6, blz. 1280).
Nu Dennis Weustink en de heer J.C.R. Kniest op grond van vaste jurisprudentie slechts summierlijk behoeven aan te tonen dat zij schade hebben geleden, en dat hebben gedaan, de burgemeester ontkent in zijn beslissing op bezwaar die schade ook niet, zijn zij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar.
Deelname aan een wedstrijd?
Schriftelijk heb ik al uiteengezet waarom ik van oordeel ben dat de demonstratie met de Monstertruck moet worden gezien als een wedstrijd in de zin van artikel 10 van de Wegenverkeerswet.
Immers het tweede lid van dat artikel bepaalt, dat onder wedstrijd mede wordt verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling van prestaties van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen. Duidelijk mag wel zijn dat de berijder van de Monstertruck het publiek wilde laten zien tot welke prestaties de Monstertruck wel niet in staat was. Daarin zat nu juist ook het voor het publiek aantrekkelijke element.
Nu zegt feitelijk de burgemeester in zijn verweer dat hij bij afgifte van de vergunning niet behoefde na te gaan in hoeverre er ontheffing door hem was of zou worden verleend voor het in artikel 10 Wegenverkeerswet bedoelde verbod. Daarmee geeft de burgemeester blijk van een te beperkte opvatting van de door hem te toetsen veiligheidsvereisten. Immers, artikel 10 Wegenverkeerswet is met name vanuit veiligheidsoverwegingen in die wet opgenomen. Ook een burgemeester wordt geacht de wet te kennen en te toetsen of er door hem vergunning is of zal worden verleend voor ontheffing van het in artikel 10 Wegenverkeerswet neergelegde verbod.
De Veiligheid
Na alles wat ik schriftelijk daarover al heb aangevoerd, zal ik kort zijn. Ik blijf het onvoorstelbaar vinden dat de burgemeester, na dit afschuwelijke drama, blijft volhouden dat een afstand van 10 meter voldoende was en is. Dat doet ook vrezen voor de veiligheid van soortgelijke toekomstige evenementen in de gemeente Haaksbergen.
Ook dat de burgemeester blijft volhouden, ook na heroverweging, dat in de rijrichting van de Monstertruck publiek mag staan, terwijl het jaar daarvoor in de vergunning was opgenomen dat dat verboden was. Onbegrijpelijk! Wie het wel snapt, moet het mij maar eens uitleggen.
De gedeeltelijke gegrondverklaring in bezwaar
Het besluit in bezwaar, dat de burgemeester heeft genomen in de zaken van mijn cliënten, wijkt op een belangrijk onderdeel af van de besluiten genomen ten aanzien van de andere bezwaarmakers. Op twee onderdelen zijn de bezwaren van mijn cliënten door de burgemeester gegrond verklaard:
- De afzonderlijke stunts hadden ook volgens de burgemeester in de belangenafweging betrokken moeten worden;
- De burgemeester acht gegrond dat hij slechts een algemene veiligheidsnorm, die rust op de vergunninghouder, heeft opgenomen.
Alleen al op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de burgemeester de verleende vergunning niet in stand had kunnen houden. De burgemeester besluit dan wel dat de vergunning in stand kan blijven door de motivering te verbeteren, maar hij heeft nog steeds geen voldoende onderzoek gedaan, ook niet naar de risico’s. Daarbij komt, dat de slachtoffers al zijn benadeeld en dat kan niet door een andere beslissing op bezwaar worden hersteld. Ik volsta op dit punt verder met verwijzing naar het pleidooi van mr. Van Eck.
Tot slot
Uw rechtbank staat voor een belangrijk besluit. Een besluit dat een belangrijk signaal zal afgeven. Bij afwijzing van het beroep van de slachtoffers wordt m.i. feitelijk het signaal afgegeven dat gemeentes het niet zo nauw hoeven te nemen met veiligheidsaspecten bij het afgeven van een vergunning. Bij toewijzing van het beroep van de slachtoffers zet uw rechtbank de toon, dat van gemeentes meer zorgvuldigheid wordt verwacht bij de verlening van vergunningen. Daarmee wordt hopelijk in de toekomst veel leed voorkomen.